De voorgeschiedenis van de Orde der Vrijmetselaren ligt in een grijs verleden. Stonden de negen ringridders van de Orde der Tempeliers, bewakers van de Heilige Graal en andere schatten, aan onze wieg? Waren het wellicht de Griekse Pythagoreërs, kundige voorbereiders van de hermetische wiskunde? Of zouden het misschien tóch de priesters van de Egyptische farao zijn geweest?.
Daarover valt niets met zekerheid te zeggen. Het is zowel mythe als mysterie. Maar zeker ook niet minder!.
Ondanks de zeer dubieuze historische waarde hechten veel vrijmetselaren belang aan mythe en mysterie. Enerzijds drukt het voor hen continuïteit uit, het zich opgenomen voelen in een eeuwenoude esoterische traditie die op de oude mysteriescholen teruggrijpt. Anderzijds verwijzen mythen naar spirituele waarden die achter de geschiedenis verborgen liggen. Daarin draait het vooral om de geestelijke kennis van de mens.
De geschiedenis van de Orde kan echter wel de toets der kritiek doorstaan. De moderne vrijmetselarij staat in de traditie van de middeleeuwse gilden. In de hoge middeleeuwen trokken metselaren en steenhouwers van de ene naar de andere stad om kathedralen, kerken en burgerlijke gebouwen op te richten. Deze operatieve metselaren (of ‘Masons’) kwamen bijeen in een verblijfs- en werkplaats (‘Lodge’). De eerste melding van zo’n Lodge gaat maar liefst tot 1277 terug.
In en rond de bouwplaats werkten de ‘Masons’ onder leiding van een meester. De leertijd was lang. Het duurde zeven jaar voordat de leerling bij de Lodge werd ingeschreven en nog eens jaren om als gezel te worden aanvaard. Daarna trok de gezel de wereld in om de vak- en andere geheimen te leren kennen. De lodges waren besloten gemeenschappen van mannen die er een morele code op nahielden waarvan bij feesten en plechtige gelegenheden lezing werd gegeven. Centraal stond de dubbele plicht om zich als mens te volmaken en zijn gezellen te helpen deze plicht te volbrengen.
Ruim vierhonderd jaar later is van het gildesysteem nauwelijks iets over. De operatieve lodges raakten in onbruik en zouden geheel zijn uitgestorven wanneer buitenstaanders, die weinig met het ambacht te maken hadden, niet als ‘accepted Masons’ waren toegetreden. De mannen, veelal intellectuelen, kwamen uit de adel, opkomende handelsklasse en geestelijkheid. Hen sprak vooral de spirituele achtergrond aan. De werktuigen van de metselaar en de steen die hij bewerkte, werden in enkele decennia veranderd in attributen voor morele en metafysische bespiegeling (zie: ritualen en symbolen).
In 1717 stichtten vier Londense Loges de ‘zeer eerbiedwaardige broederschap van geaccepteerde vrijmetselaren’, die later de Grootloge van Engeland werd genoemd. In 1723 volgde de Constitutie van James Anderson waarin de plichten werden neergelegd. Deze ‘speculatieve’ vrijmetselarij breidde zich al snel uit naar de rest van Groot-Brittannië, Europa en, later, naar Amerika. Ook nu nog is de Constitutie het fundament van de Orde: het geloof in een zich voortstuwende wereldorde, broederschap en eerbied van andermans mening, in de traditie van de bouwgilden geen vrouwelijke leden en onthouding van politieke en godsdienstige twistgesprekken.