HET HUMANISME
Prof. Dr. J.F. Glastra van Loon, voorzitter Humanistisch Verbond
Dames en heren,
Wat het humanisme ook is, het is in ieder geval niet iets dat mensen van nature is aangeboren. Het is dat, denk ik, net zomin als het polytheïsme, het monotheïsme of welke geloofs- of levensovertuiging dan ook. Daarmee wil ik niet ontkennen, dat geloofs- of levensovertuigingen iets te maken hebben met de aard van de mens als levend wezen.
Wat ik hiermee heb willen zeggen is, dat mensen, individueel en collectief zelf een verantwoordelijkheid dragen voor wat zij geloven en waarvan zij overtuigd zijn met betrekking tot de zin van het leven.
Wij zijn daarvoor, meen ik, op een overeenkomstige manier aanspreekbaar en verantwoordelijk als voor onze overige overtuigingen en meningen. Daarmee wil ik nu beslist niet zeggen, dat ik de betekenis van onze geloofs- en levensovertuigingen met die andere overtuigingen en meningen op één lijn stel. Er is wat dat aangaat ook in mijn ogen sprake van een essentieel verschil. Het overeenkomstige is echter, m.i., dat ik mij in geen van die gevallen van een eigen verantwoordelijkheid kan ontslaan of vrijpleiten, ook niet door mij te beroepen op een hoger gezag, ook niet, het zij voor alle duidelijkheid meteen erbij gezegd, door mij te beroepen op het gezag van de rede of de wetenschap.
In de praktijk van het dagelijks leven zijn wij om de haverklap gedwongen, iets op het gezag van anderen aan te nemen. Wij zouden anders tot volstrekte inmobiliteit zijn veroordeeld. Daarmee is echter niet ontkend, dat wij in al die gevallen een zekere eigen verantwoordelijkheid hebben. Die verantwoordelijkheid is in mijn besef niet kleiner, maar juist groter, naarmate het meer gaat om kwesties van levensbelang.
De kern van waar het om gaat is op een mooie en indringende manier onder woorden gebracht door Pica de la Mirandola in zijn geschrift over de menselijke waardigheid. Hij laat daarin de schepper van het heelal aan Adam zeggen, dat hij alle dingen in zijn schepping, de levenloze en de levende, planten en de dieren een eigen plaats en bestemming heeft gegeven, alleen niet de mens, omdat hij wilde dat deze zelf zijn plaats en bestemming zou vinden.
Dat is een motief dat door onze hele beschaving heen een rol speelt. Het keert bijv. terug in de uitspraak van Nietzsche, dat de mens een "nicht festgestelltes Tier" is. "Van nature een cultuurwezen" is een andere manier om datzelfde tot uitdrukking te brengen.
Cultuur is, met andere woorden, voor ons niet iets bijkomstig, en zeker geen luxe, niet iets dat zich beperkt tot ons geestesleven, maar een levensnoodzakelijkheid; iets dat op al onze gedragingen een stempel drukt, inclusief de manier, waarop wij ons voeden en sex bedrijven.
Dat alles is cultureel variabel, vatbaar voor vormgeving door onszelf en wel in een zo vergaande mate, dat wij in de loop van de eeuwen niet alleen vele verschillende talen en levensstijlen hebben voortgebracht, maar ook het uiterlijk van onze planeet ingrijpend hebben veranderd en het voortbestaan van leven op die planeet nu in gevaar brengen.
Een wezen, dat aan de ene kant is onderworpen aan de wetten van de natuur en dus ook aan de eindigheid van zijn bestaan als individueel organisme, maar dat aan de andere kant een grote vrijheid heeft in de vormgeving van zijn gedrag en dat zich daar rekenschap van kan geven, een zodanig levend wezen staat voor een levensvraag. Die vraag kan nog op veel verschillende manieren worden geformuleerd, meer gericht op onze herkomst, meer gericht op onze toekomst, of zo, dat het één met het ander wordt verbonden.
Het is in ieder geval niet een vraag, die ons van buitenaf wordt toegeroepen op de manier, waarop de eigenaar van een tuin een indringer kan toeroepen: "Hé, wat doet u daar eigenlijk?" De vraag naar de zin, naar het waarom van ons tijdelijke "er zijn" komt uit onszelf voort, wordt door onszelf nog op verschillende manieren onder woorden gebracht en moet naar onze beste vermogens door onszelf worden beantwoord. En dat hebben de mensen dan ook de eeuwen door, ieder met hun eigen woorden in hun eigen taal en gebruik makend van beelden, die zich daarvoor in hun ervaring opdrongen, steeds gedaan; individueel en collectief.
Vragen naar de zin van het leven is niet alleen vragen naar de zin van je eigen individuele bestaan. Alleen al onze natuurlijke verbondenheid en afhankelijkheid, maar ook en niet minder onze culturele verbondenheid en afhankelijkheid van anderen verzetten zich tegen een dergelijke individualistische opvatting. We zitten niet alleen ieder in eenzelfde soort schuitje, we zitten ook met elkaar in dezelfde schuit. We geven niet alleen ieder vorm aan ons eigen leven, we geven ook met elkaar vorm aan de geschiedenis van de mensheid.
Mijn bestaan als levend wezen is in zodanige mate geïndividualiseerd, dat ik de vraag naar de zin van het leven niet simpelweg in de vraag naar de mensheidsgeschiedenis kan laten opgaan. Mijn bestaan is echter tegelijkertijd op een zodanige manier alleen te begrijpen als een onderdeel van de geschiedenis van de mensheid, dat ik die vraag naar de betekenis van de mensheidsgeschiedenis kan losmaken. Deze dubbele, zowel natuurlijke als culturele verbondenheid van individuele levensgeschiedenis en geschiedenis van de mensheid heeft haar konsekwenties voor onze beschouwing van de manier, waarop mensen door de eeuwen heen de vraag naar de zin van het leven onder ogen hebben gezien en beantwoord. Voor mij is de voornaamste konsekwentie hiervan, dat de vragen en antwoorden, die anderen in de loop van de geschiedenis hebben geformuleerd, ook voor mij betekenis hebben bij het formuleren van mijn eigen vragen en het zoeken van mijn eigen antwoorden. Zij zijn dat bovendien niet alleen ieder afzonderlijk als een palet van mogelijkheden, die zich één voor één naast elkaar aftekenen, zij zijn dat ook, en vooral, in hun inhoudelijke en historische verband.
De betekenis hiervan is op een heel sprekende manier in beeld gebracht door de schrijver van het eerste grote werk over ethiek en levenskunst in een moderne taal, Dirk Volkertsz. Coornhert. Coornhert vergelijkt de waarheid met het witte licht van de zon, de verschillende geloofsovertuigingen uit zijn tijd met de kleuren van de regenboog. Door voor één van die geloofsovertuigingen exclusieve geldigheid op te eisen, verheft men die niet alleen ten onrechte boven de andere, zegt Coornhert; men doet zo bovendien onrecht aan het witte licht, dat geen van ons allen in zijn volle glans kan zien.
Hiermee is de essentie van het humanisme treffend onder woorden gebracht. Het is geworteld in het besef, dat wat wij aanzien voor de zin van het leven, altijd slechts een aanzicht, een bepaalde opvatting van het leven kan zijn. Dat inzicht is niet uit de lucht komen vallen. Het is ook niet op een achternamiddag door een geniale geest in een heldere inval ontdekt of bedacht. Het is, integendeel, de vrucht van een historische ontwikkeling. Het heeft zijn wortels in de Griekse en Hellenistische filosofie, in het Christelijk denken over mens en wereld en in een islamitische mengvorm ervan, en eigen bijdragen aan beide. Zijn voornaamste impulsen kwamen voort uit de godsdienstoorlogen en uit de vervolgingen van mensen o