Met hulp van vrijmetselaren uit Engeland en Frankrijk werd al in 1734 in Den Haag de eerste Nederlandse loge opgericht. Dat gebeurde in het logement Lion d’Or, het latere House of Lords, dat in 1986 werd afgebroken in verband met de nieuwbouw van de Tweede Kamer. In 1735 volgde de oprichting van een tweede loge, daarna van meer loges, ook in andere steden.
Verdacht van Oranjegezindheid werden de loges al spoedig door de patriottistische Staten van Holland verboden. Men vond het vreemd en verdacht dat mannen van verschillende politieke signatuur en kerkelijke gezindheid zich in één organisatie verenigden.
Prins Frederik
Na het herstel van het stadhouderschap, in 1744, herleefde de vrijmetselarij. In 1756 sloten tien loges zich aaneen tot de ‘Groote Loge der Zeven Vereenigde Nederlanden’, welke benaming in 1817 werd gewijzigd in de ook nu nog geldende: Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden.
Twee prinsen uit het huis van Oranje hebben in de negentiende eeuw de functie van grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren bekleed: Prins Frederik (de jongere broer van Koning Willem II, die zelf ook vrijmetselaar was) gedurende 65 jaar, van 1816-1881, en Prins Alexander (de jongste zoon van Koning Willem III) van 1882 tot zijn vroege dood in 1884.
Het koloniale tijdperk is van invloed geweest op de verbreiding van de vrijmetselarij vanuit ons land. Nederlanders vestigden zich op de Antillen, in Suriname, op Ceylon, in India, Zuid-Afrika en Rhodesië, het voormalige Nederiands-Indië, China en Brazilië. Zestien loges buiten Nederland, onder andere op de Nederlandse Antillen en in Suriname, behoren nog steeds tot de orde.
In 1940 werd de orde door de Duitse bezetters als een der eerste tot verboden vereniging verklaard. De wereldvermaarde Ordebibliotheek en het kostbare museumbezit werden naar Duitsland afgevoerd. Grootmeester Hermannus van Tongeren werd gearresteerd en kwam op 29 maart 1941 om het leven in het concentratiekamp Sachsenhausen. Kort na het eind van de oorlog werd het grootste deel van bibliotheek en historisch archief in schuren nabij Frankfurt gevonden en teruggebracht.
In 1939 telde de orde ruim 4.100 leden en 67 loges. Na de bezetting van Nederland en het eind van de oorlog in het Verre Oosten, was dit aantal gedaald tot drieduizend leden en 64 loges, deels door natuurlijk verloop, deels doordat een aantal leden in Duitse en Japanse kampen in het toenmalige Nederlands-Indië was omgekomen.
Na 1945 is aanvankelijk het ledental in Nederland, ook door de repatriëring van vrijmetselaren uit Indonesië, sterk toegenomen. Tot 1970 liep de groei van het aantal loges vrijwel gelijk met die van het aantal leden. Na 1970 nam het aantal loges verder toe, terwijl het ledental min of meer constant rond zesduizend bleef. De toename van het aantal loges werd vooral veroorzaakt door de groei van forensenplaatsen, de industrialisering en de verstedelijking buiten de Randstad.
In de zuidelijke provincies werd de groei ook bevorderd door de verbeterde verhouding tussen de vrijmetselarij en de Rooms-Katholieke kerk. Een en ander heeft tot gevolg gehad dat in plaatsen als Almere, Velsen, Amstelveen, Castricum, Huizen,
‘s-Hertogenbosch, Tilburg, Oosterhout, Roosendaal en Heerlen loges werden opgericht.
Er zijn op dit moment in Nederland 156 loges in 73 plaatsen en de Orde (de vrijmetselarij) telt zo’n 6000 leden.
Historie Internationaal
Historie: 300 jaar de vrije mens centraal. Op Sint-Jansdag, 24 juni 1717, werd in Londen door vier loges de eerste overkoepelende Grootloge opgericht. Dit wordt gezien als de geboortedatum van de moderne vrijmetselarij. Daarna groeide de vrijmetselarij onstuimig. Men had genoeg van de politieke twisten en godsdienstoorlogen. In 1734 kwam vrijmetselaren al bijeen in Den Haag, waar in 1756 onze Orde werd opgericht.
Eeuwenoud en eerbiedwaardig
De vrijmetselarij is voortgekomen uit de bouwcorporaties van de middeleeuwen en is in haar huidige organisatievorm drie eeuwen oud. Er zijn vele wortels, o.a. in Schotland en Frankrijk, maar Engeland is de bakermat van de vrijmetselarij. Daar bloeide in de 17de eeuw de Royal Society, een genootschap van vooruitstrevende wetenschappers, onder wie veel vrijmetselaren. In 1666 woedde in het grotendeels houten Londen een enorme brand, die tachtig procent van de stad in as legde. Voor de wederopbouw in steen kwamen vanuit heel Europa bouwlieden en architecten naar Londen.
De vrijmetselarij telde onder haar leden de grootste geesten en kunstenaars van hun tijd. De betekenis van de vrijmetselarij als leerschool van deugd en democratie is enorm geweest. De meeste grote filosofen van de Verlichting waren vrijmetselaar: Rousseau, Montesquieu, Voltaire, Lessing, Goethe, enzovoorts. De meeste ‘founding fathers’ van de VS waren vrijmetselaar, onder wie de eerste president George Washington. Priesters en dominees waren vrijmetselaar. Beroemde musici van Mozart tot Duke Ellington. In Nederland schrijvers als Johannes Kinker, Multatuli en Frederik van Eeden. Politici als Winston Churchill en Franklin Roosevelt, en in ons land de socialist Willem Drees en de liberaal Pieter Oud. Stuk voor stuk onafhankelijke geesten.
Vrijmetselaren hebben zich ingezet voor de samenleving door het oprichten van verenigingen en charitatieve organisaties.
Proeftuin democratie
Dat de vrijmetselarij zich zo snel verspreidde, is niet verwonderlijk. In die tijd waren er geen andere verenigingen waarin mannen met uiteenlopende beroepen en maatschappelijke achtergronden, met verschillende politieke en levensbeschouwelijke overtuigingen, elkaar konden ontmoeten. Tegenwoordig kunnen we ons dit nauwelijks voorstellen met onze overvloed aan politieke partijen en sportverenigingen. Die bestonden toen nog niet.
De vrijmetselarij heeft in belangrijke mate bijgedragen aan het verdwijnen van rangen en standen, en nog belangrijker, aan het ontstaan van democratische structuren. In een tijd dat heersers nog absolute macht bezaten, introduceerden de loges een bestuursvorm waarbij de voorzitter gekozen werd uit de “bekwaamste onder de bouwlieden”. Op hun beurt leerden de gekozen bestuursleden verantwoording afleggen aan de leden.
Na drie eeuwen heeft de optimistische levenshouding van de vrijmetselarij, waarbij de individuele mens centraal staat, nog niets aan waarde ingeboet. De gedachte dat mensen gelijkwaardig zijn, broeders van elkaar, en begiftigd met onvervreemdbare rechten, is nog immer actueel. De vrijmetselarij zorgde in de achttiende eeuw voor een doorbraak, door het opkomende verlangen naar vrijheid van een deugdelijke filosofische en juridische basis te voorzien. Belangrijker nog was het voorbeeld dat de loges gaven aan hun tijdgenoten. Concreet lieten de vrijmetselaarsloges zien dat mensen van verschillende sociale klassen, met verschillende godsdienstige opvattingen, uit verschillende landen met elkaar konden samenleven, elkaar bijstand verleenden en respecteerden. Heel uniek was de democratische verenigingsstructuur met een gekozen voorzitter, die verantwoording moest afleggen. Wat een verademing na een eeuw van godsdienstoorlogen en intolerantie.
De vrijmetselarij is een ook levenshouding voor deze tijd. Weliswaar is er niet langer sprake van kerkelijke dwingelandij of vorstelijke willekeur, maar de strijd om de waardigheid van de mens is nog nooit zo actueel geweest als juist in de 20ste en de 21ste eeuw met volstrekt verwerpelijke ideologieën.
De vrijmetselarij laat zien dat een leven met diepgang, met religieus besef mogelijk is, zonder van kerkelijke dogma’s en overheden afhankelijk te zijn.De vrijmetselarij laat zien dat het mogelijk is de individuele mens centraal te stellen en gelijktijdig te werken aan de samenleving.Voor de vrijmetselaar vloeien zelfontplooiing en gemeenschapszin naadloos in elkaar over. De vrijmetselarij biedt ook in de 21ste eeuw een beproefde eeuwenoude methode die nog niets aan waarde heeft ingeboet.